SalvationInGod

zondag 10 januari 2016

Vrijheid in Christus [6] Zekere, definitieve vrijheid

Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult u werkelijk vrij zijn. (Johannes 8:36)

We zijn aangekomen bij vers 36. Jezus keert in dit vers terug bij wat Hij zei in vers 31 en 32. Daar sprak Hij over Zijn Woord, dat de waarheid is. Die waarheid maakt ons werkelijk vrij, wanneer wij dát gehoorzamen. Als wij Jezus in geloof volgen en gehoorzamen wat Hij zegt, zullen wij vrij zijn. Dat is de belofte die Hij daar geeft. In vers 36 zien we dat Hij dit herhaalt: “Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult u werkelijk vrij zijn.” We kunnen daarom vers 31 en 32 naast vers 36 leggen en ongeveer dezelfde uitleg geven aan wat Christus hier te zeggen heeft. Toch zijn er andere elementen die in vers 36 nadrukkelijker naar voren komen en dat is de reden dat ik bij die zaken stil wil staan. Het zijn immers grootse woorden, wanneer iemand zegt dat er “werkelijk” vrijheid is. We zullen moeten nadenken over de gevolgen van deze woorden en welke valkuilen we moeten vermijden met betrekking tot de interpretatie van dit gedeelte. In feite is de behandeling van vers 36 de beantwoording van de vraag die in deel 2 van deze serie werd gesteld, namelijk: hoe kan het dat de vrijheid die Jezus Christus ons aanbiedt zowel “definitief” als “in uitvoering” is? Hoe kan iets definitief zijn, en toch nog in uitvoering? Hoe moeten wij deze vrijheid verstaan?

De voorwaarde voor de vrijheid: “Als…”
De persoon die vrijmaakt: “Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft…”
Het beslissende karakter van de vrijheid: “…zult u werkelijk vrij zijn.”

De voorwaarde: “Als…”
Opnieuw stelt Jezus uitdrukkelijk dat vrijheid niet vanzelfsprekend is. Er moet iets voor gebeuren. “Als … de Zoon u dan vrijgemaakt heeft, zult u werkelijk vrij zijn.” Niemand is van nature vrij. We hebben in deel 4 gezien dat we allemaal zondaars zijn en daarom niet de vrijheid kennen die God voor ogen had toen Hij ons schiep; het is de vrijheid die Hij nog altijd voor ogen heeft. Het feit dat Jezus opnieuw het woord “als” gebruikt, toont aan dat dit in iemands leven echt een keer moet gebeuren, anders – zo zagen we in het vorige deel van deze serie – worden we als slaven van de zonde niet toegelaten tot het eeuwige Koninkrijk van God en Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus. Een woord als “als” stelt ons dus voor de radicale taak om werk te maken van het onderwijs dat erop volgt. Óf ik blijf bewust in mijn zonde leven, óf ik kom tot Jezus en laat mij door Hem, Zijn waarheid, vrijmaken. Vanaf dat moment ben ik een kind van God en behoor ik tot Zijn huisgezin, dat zal bestaan tot in eeuwigheid (vers 35). De uitnodiging ligt er.

Jezus maakt ons definitief vrij
Laten we de lijn nu eens doortrekken. Stel dat degene die dit leest, zegt: “Ik ben een kind van God. Jezus heeft mij echt vrijgemaakt van mijn zondige levensstijl.” Wat houdt die vrijheid dan in? Wordt het leven van Gods kinderen totaal anders? Stijgen zij onmiddellijk met vijf niveaus tegelijk in rang? Krijgen zij een perfect, volmaakt leven? Zondigen zij niet meer? Zijn ze niet meer bezorgd? Maken zij geen erge dingen meer mee? Het antwoord is dubbel: ja én nee. Ja, wanneer iemand Gods kind wordt, is het leven niet meer zoals het daarvoor was. Maar nee, er vindt geen radicale verheerlijking plaats; het is geleidelijk (vgl. 2 Korinthe 3:18). Wanneer wij spreken over Bijbels vrijheid, zullen we moeten volgen in het spoor dat Gods Woord – en hier dus Jezus – aangeeft.
Dit is uitermate belangrijk voor een gezond verstaan van het christelijke leven. Hier ligt de sleutel om te kunnen begrijpen waarom de vrijheid van een christen zowel definitief als in uitvoering is. Jezus geeft de volgende definitie: “Iedereen die de zonde doet, is een slaaf van de zonde […] Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft [van de verslavende macht van de zonde], zult u werkelijk vrij zijn.” Vrijheid in de Bijbelse zin heeft dus alles te maken met de rol van de zonde in mijn leven. Ben ik een slaaf van de zonde, of niet? Dit is hét criterium voor Bijbelse vrijheid. Zonde is de scherprechter; daar wordt het bepaald. Heerst de zonde over mij? Of heeft Jezus mij vrijgemaakt om te leven voor de gerechtigheid? Heb ik het verlangen Hem te dienen? Wil ik Hem gehoorzamen, hoe moeilijk ik dit ook vind? Wil ik Hem de eer geven in alles, hoe gebrekkig ik het misschien ook doe? Dit zijn de vragen die de doorslag geven voor het erkennen of ontkennen van Bijbelse vrijheid.

Als Jezus iemand vrijmaakt, is het voor eens en voor altijd
Bijbelse vrijheid moet zo Bijbels mogelijk worden gedefinieerd. We zullen definities van woorden moeten vormen aan de hand van de context. Jezus gebruikt hier vrijheid in de context van de zonde. En als Hij deze definitie geeft, moeten wij erbij blijven. We moeten de definitie van “vrijheid” op geen enkele manier versmallen of verruimen. Dan ontstaan er grote, pastorale problemen. Is het mogelijk dat een christen niet vrij is? Als je Jezus hier hoort spreken, is het antwoord ronduit: nee, dat is niet mogelijk. Maar dan kom je bij een ander probleem. Want ook christenen zondigen. Ook christenen hebben een wel eens een off-day. Ook christenen handelen op bepaalde momenten vanuit het vlees en niet door de Geest (zie Galaten 5:16-26). Moeten we dan zeggen dat zij niet vrij zijn? Het antwoord is: nee, dat moeten we niet zeggen. Als we dit doen, brengen we onderscheid aan in het onderwijs van Jezus, dat wij niet terug kunnen vinden in de context. We maken het dan alleen maar ingewikkelder. Daarom is het aanhouden van de juiste definitie van Bijbelse woorden binnen de context van het allergrootste belang! Als wij denken dat een christen pas vrij is wanneer hij alle zondige begeerten onder controle heeft, verruimen we de definitie die Jezus hier geeft. Ook al zondigt een christen, hij is vrij. Die vrijheid is definitief. De christen is bevrijd van een slaafs, zondig leven, dat in het teken stond van ongerechtigheid. Die vrijheid is er. Maar wat betekent het dat een christen zondigt? Wat moeten we zeggen van christenen die worstelen met specifieke zonden?
Allereerst dit: het is van cruciaal belang te kijken naar de Persoon Die deze vrijheid schenkt: het is Jezus Christus Zelf. Hij is de Almachtige, Soevereine, Genadige, Barmhartige, Getrouwe. Als Hij iemand vrijmaakt, doet Hij het in één keer beslissend en goddelijk goed. Hij is Degene Die met Zijn bloed mijn ziel heeft gekocht aan het kruis van Golgotha en zo de genezende vrijheid geschonken heeft, die ik nodig heb om voor eeuwig bij God te kunnen en mogen zijn (1 Petrus 2:24-25). Hij “kan [ook] volkomen zalig maken wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten” (Hebreeën 7:25). Volkomen verlossing! Definitieve verlossing! Ondanks mijn zwakheden, ondanks mijn zonden, ondanks mijn tekortkomingen – ook ná mijn bekering – is Hij bezig en in staat om die definitief geschonken vrijheid uit te werken in een levenspatroon van dagelijkse vernieuwing.
Wanneer mijn geestelijk leven wordt verfrist en vernieuwd, van dag tot dag, mag ik weten dat Jezus mij werkelijk heeft vrijgemaakt en hoef ik niet te vrezen wanneer ik in zonde val. Hij bewaart mij; Hij bidt voor mij; Hij pleit voor mij; Hij werkt de geschonken vrijheid door genade uit.

Vrijheid en gebrokenheid
De definitie die Jezus in dit gedeelte geeft van vrijheid, sluit gebrokenheid in. Het is mogelijk om door Hem vrijgemaakt te zijn en tegelijkertijd de gebrokenheid van het leven aan den lijve te ondervinden. Deze definitie van Jezus laat zien dat het mogelijk is om vrij te zijn én in zonde te vallen. We moeten de spanning tussen vrijheid en gebrokenheid laten staan op de manier zoals de Bijbel dit laat zien. Er zijn een aantal opmerkelijke voorbeelden in het Nieuwe Testament van mensen die door Jezus zijn vrijgemaakt, terwijl wij dit wellicht anders zouden zien! Wat te denken van deze voorbeelden?

• De Korintiërs, die onderling niet bepaald eensgezind zijn, en toch noemt Paulus hen “gewassen, gerechtvaardigd en geheiligd in de Naam van Jezus Christus en door de Geest van God” (1 Korinthe 6:11).
• De Galaten, die bedreigd werden door het wetticisme, werden desondanks als vrijgemaakte gelovigen beschouwt wanneer Paulus zegt: “Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten” (Galaten 5:1).
• De Efeziërs, die problemen hadden met het accepteren van gelovigen met een andere etnische afkomst, en toch worden zij door Paulus “heiligen” genoemd, “die trouw zijn in Christus Jezus” (Efeze 1:1, Engelse vertaling; in de Herziene Statenvertaling staat het woord “trouw” niet vermeld).
• De Kolossenzen, die te maken hadden met dwaalleraars in hun midden, worden toch door Paulus bestempeld als mensen die “liefde door de Heilige Geest” bezitten (Kolossenzen 1:8).
• De Hebreeën, die dreigen af te vallen van het geloof in Christus, worden door de schrijvers toch als wedergeboren gelovigen beschouwd wanneer zij stellen dat “wij wat u betreft echter overtuigd zijn van betere dingen, die met de zaligheid samenhangen” (Hebreeën 6:9).
• De ontvangers van de brief van Judas worden gewaarschuwd voor de spotters die een goddeloze puinhoop en verdeeldheid veroorzaken in die specifieke gemeenschap, en toch noemt Judas de echte gelovigen daar “geliefden” (Judas 1:20).

Maar wat nu? Moeten we dan maar de conclusie trekken dat de Kerk van Jezus Christus een grote puinhoop mag zijn, omdat erkend wordt dat zich binnen die gemeenschap vrijgemaakte gelovigen bevinden? Absoluut niet! Daarom werden hoofdzakelijk ook de brieven geschreven. Om aan te moedigen wat er al was – namelijk geloof en vrijheid – en te waarschuwen voor allerlei zaken die dit geloof en de vrijheid in Christus bedreigen. De schrijvers van de brieven in het Nieuwe Testament balanceren voortdurend op de spanning die er is tussen de vrijheid in Christus en de gebrokenheid in dit leven, die tot uiting komt in tal van zaken. Het geeft aan dat de Bijbel spreekt over een specifieke vrijheid zonder volmaaktheid. Dit is voor het begrijpen van Jezus’ woorden van fundamenteel belang. Het enige gevaar voor de Bijbelse vrijheid komt dáár op, waar het buiten Jezus Christus Zelf wordt gezocht. Wanneer wij teruggaan naar wetten, eigen gerechtigheid, eigen werken, eigen prestaties, eigen filosofieën en ideeën, lopen wij gevaar. Maar als wij tot Jezus gaan voor deze ware, beslissende vrijheid, zullen we – ondanks alle gebrokenheid van dit korte leven – ontdekken dat Hij volkomen kan redden wie door Hem tot God gaan. Schroom daarom niet naar Hem te gaan met al je zorgen, al je twijfels, al je zonden. Hij is de Barmhartige en Getrouwe; Hij is de Hogepriester Die met Zijn bloed de volmaakte verlossing tot stand heeft gebracht. Laat je door Hem vrijmaken, steeds weer. En laat je definitie van het woord “vrijheid” door Hem bepalen, door Hem alleen. De volgende keer hopen we zien hoe Jezus deze definitie verder uitwerkt wanneer Hij verder spreekt tot de groep Joden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.

Blogarchief