SalvationInGod

vrijdag 29 december 2017

Verbondstrouw (5)

De boodschap van Maleachi

De afgelopen keren zijn we als lezer vooral getuige geweest van Gods rechtszaak tegen Israël. Hij klaagt Zijn verbondsvolk aan, zij antwoordt steevast met “Hoe dan?” In Maleachi 2:17-3:5 zien we echter een wisseling van perspectief. God doet een concrete belofte, die, zoals we zullen zien, een Messiaans karakter heeft en die daarom vanuit het Nieuwe Testament verklaard kan worden. De lessen die wij hieruit kunnen leren, zijn van groot belang. Zij bepalen voor een belangrijk deel hoe wij het Oude Testament interpreteren en uitleggen.

1. Gods aanklacht: vermoeiende woorden (2:17)
Aan het einde van hoofdstuk 2 lezen we een nieuwe aanklacht van God tegen Zijn verbondsvolk Israël:

“U vermoeit de HEERE met uw woorden, toch zegt u: Waarmee vermoeien wij Hem? Doordat u zegt: Iedereen die kwaad doet, is in de ogen van de HEERE goed, Híj is hun genegen. Of: Waar is de God van het oordeel?”

God wordt spreekwoordelijk moe van het gezeur van Zijn volk. Zijn volk twijfelt openlijk aan haar God. En dat niet alleen, die twijfel heeft geleid tot een theologisch belabberde uitspraak: “Iedereen die kwaad doet, is in de ogen van de HEERE goed, Híj is hun genegen.” Er zit zoveel beleving in deze woorden! Dat moet niet als compliment gezien worden, maar als verwijt. De beleving van Israël is dat God Zich verheugt in de zondaar en Zich niet meer bekommert om gerechtigheid. Het is een vraag die vandaag de dag ook veelvuldig klinkt: “Als God bestaat, waarom laat Hij dan al dat lijden toe?” We zullen straks vanuit dit gedeelte zien dat God hier een verrassend antwoord op heeft. Het is belangrijk deze aanklacht, de woorden van vers 17 goed in gedachten te houden, omdat de rest van het gedeelte, het begin van hoofdstuk 3, hier een reactie op is.

2. Gods eerste aankondiging: “Ik zend Mijn boodschapper en Mijn Heere” (3:1)
Hoofdstuk 3, en Gods eerste reactie op de vraag naar gerechtigheid, begint met een aankondiging. Specifieker: een belofte. God doet een concrete belofte aan Zijn volk:

“Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal. Plotseling zal naar Zijn tempel komen de Heere Die u aan het zoeken bent, de Engel van het verbond, in Wie u uw vreugde vindt. Zie, Hij komt, zegt de HEERE van de legermachten.”

God doet één belofte met betrekking tot de komst van twee personen. De ene bereidt de weg voor de Ander. Hier zien we een voluit Messiaanse belofte, die ook door de Heere Jezus Zelf als zodanig is onderwezen. We lezen in Mattheüs 10:10 dat Christus over Johannes de Doper zegt:

“Want hij is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die voor U uit Uw weg gereed zal maken.”

Hij haalt hier de profetie en belofte van Maleachi 3:1 aan en past deze toe op Johannes de Doper. En vanuit de Evangeliebeschrijving door de apostel Johannes lezen we dat Johannes de Doper de wegbereider van Christus is geweest (zie Johannes 1:23):

“Hij zei: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere recht, zoals Jesaja, de profeet, gesproken heeft.”

Vanuit het Nieuwe Testament kunnen we goed onderbouwen dat God hier de komst van Johannes de Doper en Jezus Christus aankondigt. En als we goed lezen, kunnen we zelfs de incarnatie uit de tekst halen:

“Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal.”

Voor Mij – voor God Zelf! Niet voor een machtig mens, maar het vleesgeworden Woord, de God-Mens Jezus Christus. God belooft hier Zelf te komen. En let goed op het verband waarin dit staat. Het volk vraagt niet: “Waar is het oordeel over de ongerechtigheid?” Het volk vraagt: “Waar is de God van het oordeel?” Zij vragen om God Zelf, en hoofdstuk 3 begint met Gods belofte, waarmee Hij wil communiceren: “Jullie vragen waar Ik ben? Ik zal Zelf komen.” Hij zal Zelf komen. In de Persoon van Jezus Christus.

3. Gods ontzagwekkende verschijning: heiligend en reinigend (vers 2-3)
God belooft Zijn eigen komst. Zijn Heere zal komen. Zijn Heere is gekomen. Maar wat is het doel van Zijn komst? Wat is Christus komen doen toen Hij Zijn hemelse heerlijkheid verliet en als Mens naar deze wereld is gekomen? Het antwoord op die vraag vinden we in de verzen 2-3:

“Maar wie zal de dag van Zijn komst verdragen? Wie zal bij Zijn verschijning standhouden? Want Hij is als vuur van een edelsmid, en als zeep van de blekers. Hij zal zitten als iemand die zilver smelt en reinigt: Hij zal de Levieten reinigen en hen zuiveren als goud en zilver. Dan zullen zij de HEERE een graanoffer brengen in gerechtigheid.”

Het beeld dat hier van de Messias wordt geschetst, is niet bepaald romantisch. Het is niet iemand waarmee je zomaar even de spot kunt drijven. Juist de beginvraag (“Wie zal bij Zijn verschijning standhouden?”) bewijst dat Zijn verschijning ontzagwekkend zal zijn. Je hebt eerder de neiging weg te duiken en jezelf te verstoppen, dan dat je op Hem af wilt lopen om Hem beter te bekijken. Toch vinden we in deze woorden de sleutel tot het verstaan van Christus’ bediening op aarde: Hij is gekomen om te reinigen en heiligen. Hij is Gods Antwoord op de vraag: “Waar is de God van het oordeel?”
Christus reinigt Zijn volk door als Plaatsvervanger van dat volk Gods oordeel over de zonde te dragen. Christus heeft Zichzelf als volmaakt Offerlam gegeven, zodat dit offer een heiligend en reinigend effect heeft in het leven van allen die oprecht in Hem geloven. Hij heeft Zichzelf gegeven als verzoening voor Zijn volk, in dienst van Gods gerechtigheid. Want Gods toorn over de zonde van Zijn volk is weggenomen in het plaatsvervangende oordeel dat Christus vrijwillig onderging. Tevens heeft Zijn offer de weg vrijgemaakt voor praktische gerechtigheid, waardoor gelovigen werkelijk rechtvaardige werken kunnen doen. Christus’ offer reinigt niet alleen positioneel, maar ook praktisch. Dat is in dit gedeelte een niet te missen waarheid: “Dan zullen zij de HEERE een graanoffer brengen in gerechtigheid.” Christus heiligt, reinigt en maakt schoon.

4. Gods behagen: oprechte, geheiligde offers van Zijn volk (vers 4)
Christus’ offer heeft dus effect voor het leven van allen die in Hem geloven en hun leven onderwerpen aan Zijn heerschappij. En God is hier oprecht blij mee. Het doet God oprecht genoegen te zien hoe Zijn volk vrucht draagt en werken van gerechtigheid doet. Lees maar wat Hij zegt in vers 4:

“Dan zal het graanoffer van Juda en Jeruzalem voor de HEERE aangenaam zijn, zoals in de dagen van oude tijden af, zoals in vroegere jaren.”

Het graanoffer van Juda en Jeruzalem zal voor de HEERE aangenaam zijn. Met een vers als dit komen onze hermeneutische principes bloot te liggen. Hier moeten wij kleur bekennen. Hoe lezen wij zo’n tekst? Dispensationalisten stellen dat waar Israël staat (zoals hier “Juda” en “Jeruzalem”), je ook echt het etnische en fysieke Israël moet lezen. Maar dat gaat hier niet werken. Het heeft zelfs verstrekkende gevolgen als we hier volhouden dat het om etnisch Israël gaat. Dispensationalisten houden in hun theologie een absolute scheiding aan tussen het etnische Israël en de Nieuw Testamentische Kerk. Beloften voor Israël in de Oude Testament mogen niet worden betrokken op de Kerk, omdat de profeten de bedeling van genade (en dus de bedeling van de Kerk) nooit voorzien hebben, en omdat voor de Nieuw Testamentische Kerk specifieke beloften gegeven zijn, die primair in de brieven van Paulus te lezen zijn.
Het bestuderen van een gedeelte als Maleachi 3:1-4 laat echter zien dat een dergelijke uitleg niet juist kan zijn. Volg de belofte van God en beeld je voor jezelf in dat dit uitsluitend voor Israël is. Dan krijg je het volgende:

A. God belooft Zijn Heere, Zijn Messias
B. Gods Messias zuivert en reinigt Zijn verbondsvolk, het etnische Israël
C. Gods verbondsvolk, het etnische Israël, zal offers brengen in gerechtigheid
D. Conclusie: Gods verbondsvolk, het etnische Israël, is het enige volk dat door Gods Messias gereinigd en geheiligd wordt én in staat wordt gesteld offers van gerechtigheid te brengen


Mijn grootste bezwaar tegen de dispensationele benadering voor wat betreft de scheiding tussen Israël en de Kerk, is dat in dit gedeelte de belofte van reiniging, heiliging en gerechtigheid exclusief voor het etnische Israël zou gelden, terwijl we vanuit het Nieuwe Testament duidelijk weten dat het offer van Christus effect heeft voor mensen uit alle volken! Als Maleachi 3:1-4 niet ook voor mij geldt, ben ik verloren. Punt. Er is geen hoop, geen verlossing, geen verwachting voor praktische gerechtigheid. Daarom staat er in dit soort theologische discussies veel meer op het spel dan mensen doorgaans beseffen. Het is niet enkel een gesteggel en geruzie over de plaats van Israël, maar het gaat ten diepste om het verstaan van Gods beloften en profetieën, die hun vervulling vinden in Jezus Christus. Het is een trieste constatering, maar mensen kunnen vanuit hun liefde voor het etnische Israël en de dispensationele hermeneutiek het verlossingswerk van Jezus Christus ernstig onderwaarderen.
Lees Romeinen 6 en je zult ontdekken dat Paulus’ betoog niets anders is dan een bevestiging van Gods belofte in Maleachi 3:1-4. Er is nu werkelijk een volk dat werken van gerechtigheid kan doen en zal doen, en dat volk heet de Kerk.
God heeft Zijn belofte in Christus vervuld, en is op dit moment bezig die belofte uit te werken. Iedere dag is de gerechtigheid van gelovigen in Christus het bewijs dat God Zijn Woord heeft bewezen en bewaard.

5. Gods tweede aankondiging: “Ik kom om te oordelen” (vers 5)
De komst van Christus is – vanuit dit gedeelte bezien – Gods Antwoord op het vraag van Zijn verbondsvolk: “Waar is de God van het oordeel?” Christus droeg het oordeel over de zonde van Zijn volk aan het kruis. Maar dat is niet alles. Dit oordeel heeft twee kanten. Enerzijds de verlossende en heiligende kant en anderzijds de vergeldende kant. Want in vers 5 lezen we het volgende:

“Ik zal naar u toe komen voor het oordeel. Ik zal een snelle Getuige zijn, tegen de tovenaars, tegen de overspelers, tegen hen die valse eden afleggen en tegen hen die het loon van een dagloner met geweld inhouden, die het recht van weduwe, wees en vreemdeling ombuigen en Mij niet vrezen, zegt de HEERE van de legermachten.”

Aan het begin schreef ik dat God een opvallend antwoord geeft op de vraag: “Als Hij bestaat, waarom laat Hij dan al dat lijden toe?” Hier is een deel dat opvallende antwoord. God doet twee dingen met de vraag van Israël: “Waar is de God van het oordeel?” Als eerste belooft Hij Zelf te komen om Zijn volk te heiligen en zuiveren, zodat het zelf werken van gerechtigheid zal doen. En als tweede legt Hij de huichelachtigheid bloot bij mensen die zelf roepen om de gerechtigheid, maar deze zelf niet praktiseren. Aan iedereen zal gerechtigheid bewezen worden. Daar hoeven wij ons geen zorgen over te maken. De vraag is alleen hoe God ons gerechtigheid zal bewijzen: dit is het verschil tussen hemel en hel. Ziet Hij de gerechtigheid van Zijn Messias, Jezus Christus, in ons? Of moet Hij ons voor eeuwig in de poel van vuur en zwavel werpen?

We worden hier onvermijdelijk geconfronteerd met de dag en het moment dat wij voor Christus Zelf zullen verschijnen. En ik stel het mij zo voor – voor zover dat in ons voorstellingsvermogen mogelijk is – dat het zo zal zijn, dat de vraag naar gerechtigheid de grootste vraag op die Dag zal zijn. Veel mensen denken dat het op de Dag van het oordeel gaat om geloof en dat is waar. Maar vanuit dit gedeelte leren we iets essentieels. Op de Dag van het oordeel gaat het om het geloof tot gerechtigheid. En dan zal het verschil tussen de verloste christen en de verloren zondaar duidelijk worden – er zal zelfs bewezen worden dat zich in de belijdende kerk huichelaars hebben bevonden. Hoe zal dat dan duidelijk worden? Kijk eens goed naar de opsomming in vers 5:

“…tovenaars, overspelers, hen die valse eden afleggen, hen die het loon van een dagloner met geweld inhouden, die het recht van weduwe, wees en vreemdeling ombuigen…”

De “gelovige” in Jezus die als zodanig te boek staat en door het leven gaat, is een huichelaar. Hij is geen gelovige. Waarom niet? Omdat, als het offer van Christus werkelijk effect in zijn of haar leven zou hebben gehad, deze zonden geen rode draad zouden vormen in de praktijk van alledag.
Als jij God ter verantwoording wilt roepen en eist dat Hij gerechtigheid brengt, terwijl je zelf niet eens het ontzag voor Hem en Zijn gerechtigheid hebt, houd dan je mond. Je speelt met vuur. Je speelt letterlijk met je leven. In de kern is de afwezigheid van het ontzag voor God het fundamentele probleem. Dat zien we in dit gedeelte goed geïllustreerd: Jezus Christus verschijnt ontzagwekkend om Zijn volk te heiligen en reinigen, zodat dit volk in ontzag voor Hem zal doen wat Hij vraagt. Onze God is een ontzagwekkende God. Christus is Zijn ontzagwekkende Heere. Het offer dat Hij bracht is ontzagwekkend.
Niemand komt op de Dag van het oordeel weg met de slogan “Geloof alleen! Geloof alleen! Ik ben gerechtvaardigd door het bloed van U, Heere Jezus! Heere, U hebt mij gekocht en betaald…” Christus zal een antwoord geven dat in lijn ligt met deze profetie, dat als Hij iemand werkelijk heeft gekocht en betaald met Zijn bloed, Hij diegene ook in praktische zin heilig heeft gemaakt. Niet volmaakt, maar wel met de zichtbare vrucht van Zijn offer – en dat zijn de offers van gerechtigheid.
Ik ben mij ervan bewust dat mensen dit verkeerd zullen opvatten. Zij zien dit als een ontkenning van de leer dat een zondaar gerechtvaardigd wordt door het geloof alléén. Dat is echter niet wat ik zeg. Wat ik zeg, is dat een woordelijk geloof geen enkel nut heeft als er geen werken van gerechtigheid zichtbaar zijn in de levenswandel. En ik ben mij er ook van bewust dat wat ik nu schrijf mensen tot vertwijfeling kan brengen: “Zit het wel goed met mij? En wat is nu de reden dat ik Gods Koninkrijk mag binnengaan? Is het nu het verlossingswerk van Christus? Of is het de vrucht van Zijn verlossingswerk, dat zichtbaar wordt in mijn leven?”
Op geen enkele manier is iets in of van onszelf de grond voor onze verlossing. Alle roem is uitgesloten! Wij mogen oprecht Christus als Gods Belofte van gerechtigheid ontvangen en dit redt ons. Maar als dit ontvangen van Christus ons verlost, dan is het niet meer dan logisch dat de Belofte van gerechtigheid in ons leven aan het werk gaat en ervoor zal zorgen dat wij leven in gerechtigheid.
Laten wij onszelf daarom bezinnen op deze geweldige belofte van God, die Hij heeft vervuld in Christus. Laten wij stilstaan bij de ernst van de tijd waarin wij leven en deze lijst met zonden beschouwen in het licht van onze tijd. Juist ook in onze tijd komen velen ten val, doordat zij geen ontzag voor God hebben en daarom overspel plegen, toverij bedrijven, kwetsbare groepen mensen onderdrukken en misbruiken en liegen in woord en geschrift. We leven in gevaarlijke tijden – want wie zijn wij dat wij niet ten val zouden komen? – maar ook in glorieuze tijden – want Christus is verschenen en Hij heeft gerechtigheid gebracht. Als wij Hem als Gods Belofte ontvangen en voortdurend blijven ontvangen, hoeven wij nooit te vrezen voor Gods oordeel.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reageren? Plaats hier uw vraag en/of opmerking.

Blogarchief